Vrijdag 25 mei

De tocht naar Renkum is volbracht en Frans en ik hebben de puinhopen aanschouwd. Het is treurig zoals je onze eens zo prachtige zaak terugvindt. Er zijn nog enkele staande buiten- en binnenmuren en daartussen liggen bergen puin. Uit het woonhuis en uit de winkel is niets, maar dan ook niets van waarde meer te halen.

In de werkplaats staan de machines nog overeind maar vol met kalk, zand en stenen. Ik geloof niet dat ze nog bruikbaar te maken zijn, ze hebben door de hitte te veel geleden. In de kokerij lijkt het nog wat: de tegels zitten allen nog allemaal aan de muur en de ketels staan vol water. De autoclaaf heeft het minste geleden en is nog goed. Maar de achterste ketel heeft juist veel geleden, de deksel is helemaal doorgeroest. Hierin had ik de schrijfmachine en de hele boekhouding geborgen, alles is natuurlijk naar de maan. Messen en platen zijn verroest, klossen touw half verrot.

Portretten zijn door het vocht geheel vergaan. De mooie vaas van Marie is als door een wonder gered, pal ernaast lag een granaat (een blindganger). Een barometer leefde ook nog, maar verder is alles weg. Onder het puin vonden we nog een nieuwe teil en een paar weckketels die nog goed zijn. Geen enkele emmer deugt nog.

De kelder waar wij zo van gehoopt hadden dat alles zou zijn behouden, is ook totaal uitgebrand. Alleen de geraamtes van de machines en snelwegers staan er nog, alle beddengoed, dekens en matrassen en kleren, alles is verbrand, niets is er gespaard. Wat wij als verloren achten, vonden we nog terug, namelijk een koffer met kleding en fotoalbums die nog in goede staat zijn. De koffer heeft meer dan zeven maanden in de grond gezeten, er zijn loopgraven in de tuin gemaakt, maar die lopen net langs de koffer, dus die is precies gered.

Het is hopeloos om die ruïnes zo te zien. Hoe of dat ooit weer in orde moet komen, weet ik niet. Als je het hele dorp doorrijdt, is ene nog erger dan het ander, maar wij vertrouwen maar op Onze Lieve Heer. Het zal wel weer opgebouwd worden. Een klein gedeelte van de bevolking is al terug, boeren, aannemers, daklozen, twee slagers, twee bakkers, kruideniers, groenteboeren en dan al veel werklui, die de nodigste herstellingen alvast doen.

Wanneer wij niet zo ver hadden weggezeten, was ik ook een van de eersten geweest, maar ik ben er niet jaloers om, het leven is nog ontzettend moeilijk. Over enkele weken gaan wij ook terug dan zal er ook wel water zijn en dat is al een belangrijk iets. Hier in Montfoort is vandaag ook voor het eerst weer water.

Wij hebben een moeilijke reis weer gehad. Eerst tot Veenendaal gereden, toen weer naar Woudenberg teruggestuurd, met grote moeite toen overgekomen en eindelijk in Ede aangekomen, bij de Heer Janssen gelogeerd en goed gegeten. Frans was doodmoe toen we thuis waren en ik was ook blij dat we er waren. Ik had nog veel last gehad van diarree en lig vandaag de hele dag op bed met niets te eten (zit nu ook in bed te schrijven).

Morgen een paar Amerikaanse cakes en daar zullen we het maar mee doen moeten, dan raak je het eerst zoiets kwijt.
Nu moeten wij aan het werk (gaan schooien) om wat beddengoed en ledikanten en het noodzakelijkste huisraad bij elkaar te krijgen. Als we maar vast wat hebben zodat we ons redden kunnen, de rest komt later wel.

Voor veel mensen is de ellende nu afgelopen, de voedselpositie is een stuk beter, maar voor ons begint de ellende weer overnieuw: evacueren in eigen dorp en je zien te behelpen. Gelukkig zijn de mensen die vrij zijn gebleven van oorlogsgeweld.

Wanneer wij over twee jaar, dus in 1947, weer een eigen zaak zullen hebben, mogen we blij zijn. De eerste machine voor de zaak heb ik gekregen van Kees Vendrig als bewijs van waardering voor de hulp die ik hem tijdens de evacuatie heb verleend. Voorwaar een vorstelijk geschenk. Hij is nog zo goed als nieuw, alleen het slijpapparaat en de opvangtafel ontbreken, maar die zullen gauw genoeg weer te krijgen zijn. De eerste steen voor de opbouw van onze zaak is gelegd door Kees Vendrig, dat zullen we steeds in dankbaarheid gedenken.