Woensdag, 4 oktober

Vannacht slecht geslapen, er vielen erg dichtbij bommen. De familie Johannesma gesproken, die wilden ook naar Renkum, maar moesten weer terug door het zware granaatvuur. Andere mensen zijn ook teruggekomen en er zijn ook gewonden bij. Men spreekt ook van doden. Ik zou zelf ook nog wel willen gaan maar durf het niet aan. Wat zijn we blij dat we gisteren nog wat gered hebben. Witteveen is vanmorgen naar boer Mulder vertrokken, wij hopen dat ze het goed mogen treffen.

Voor ons is het een verlichting, want de huishouding was te groot. Onze toestand is toch al beter, zegt Mama, want we hebben nu ieder een kopje en een schoteltje om van te eten. Het is erg koud en Mama en de kleintjes hebben er erg veel last van. ‘s Middags gebruiken we het fornuis en eten dan ‘s avonds en om negen uur heerlijke pap. Marie zit erg in zorg hoe de kinderen te verschonen en de kleding te wassen, ik weet ook niet hoe dat moet. Steeds denken wij erover verder te trekken, het liefst naar Montfoort, het is ook het dichtste bij. Maar hoe moeten we er komen?

De knecht van Zijlstra heeft vandaag zes uur in de rij gestaan voor de noodkaarten en heeft ze nog niet gekregen. Wij krijgen nog niets op de bon. Het Rode Kruis moet voor het meeste zorgen. (Ziezo ik heb de dikke jas aangetrokken en kan er nu weer tegen). Ria en Willemien zijn op borden uit geweest, maar ze hebben niets gekregen. Ze hebben wel een paar borden soep kunnen krijgen en een paar pakjes koffiesurrogaat. Hoe is het mogelijk dat we nu zo blij zijn met een pakje surrogaat? Het wil er maar niet in dat wij arme vluchtelingen zijn. Vandaag wortelen gegeten met een heerlijk stukje rollade, die ik nog meegenomen had. Mama zit met een deken om de voeten bij de carbidlamp te lezen.

Hoe zou Jan het maken in Haarlem en Jo en Arie? Gisteren drie briefkaarten verzonden naar Heeroom, Jan en Jo. Of ze aankomen? Dan weten ze tenminste dat wij nog leven. Gingen er maar treinen, dan waren wij gauw vertrokken.